Digitale technologie in de opvoeding

Door Petra Janssen en Ruth de Waal

We leven in een wereld waaruit digitale technologie niet meer weg te denken is. Zoals Peter Paul Verbeek zegt in Filosofie Magazine 1.2020: ‘We moeten de technologische conditie van ons bestaan aanvaarden.’ Hij pleit voor ‘technologisch burgerschap’ omdat wij als mensheid altijd gebruik hebben gemaakt van technologieën (zoals stoommachine, elektriciteit en de digitale snelweg)  en het er vooral om gaat dat wij proberen er verantwoordelijkheid voor te nemen en als samenleving te bepalen waar het met deze technologie heengaat.

 Vanuit onze verantwoordelijkheid als opvoeder en als technologisch burger betekent dit dat we ons informeren en kritisch nadenken over het effect van technologieën op het welbevinden en de ontwikkeling van onze kinderen en of dit is wat wij willen. Hierin spelen (bewust of onbewust) onze visie op kind-ontwikkeling, het doel van de opvoeding en ons wereldbeeld een rol. Maar ook kennis van de ontwikkelingen binnen de digitale technologie nu en de ontwikkelingen in de toekomst.

Wat betekent dit voor kinderen en hun ontwikkelingsproces?
Er is al veel gezegd en geschreven over de gevolgen van internet, sociale media en computergames voor kinderen en jongeren. In negatieve zin gaat het dan vaak over pesten, sexting en fake-identiteiten. Deze zaken zijn het gevolg van de manier waarop kinderen en jongeren de technogolie gebruiken. Een ander veel voorkomend negatief bijverschijnsel is gameverslaving - een ingebouwd en dwingend effect van computergames. Positieve kanten zijn het plezier dat kinderen hebben in het spelen van digitale spelletjes, het kijken van video’s en de toegang die zij hebben tot de mooie kanten van het world wide web: over elk onderwerp is voor de nieuwsgierige informatie te vinden.  

Vallen er nog andere dingen over te zeggen? Ja!  Als je teruggaat naar de neurobiologische basis van de kindontwikkeling, naar de sociaal-psychologische aspecten van het kind-zijn én als je nadenkt over de huidige laaggeletterdheid en kansenongelijkheid in onze rijke samenleving, is er nog wel een aantal zaken waar goed over nagedacht mag worden.

Concrete ervaringen als neurobiologische basis
De Duitse neuroloog Manfred Spitzer legt in zijn boek Digitale Dementie (zesde druk, 2018) uit hoe de neurobiologische ontwikkeling vanaf de geboorte verloopt en welke invloed digitale technologie hierop kan hebben. Kinderen ontwikkelen zich in de eerste zes jaar van hun leven door concrete ervaringen: zien, voelen (manipuleren), proeven, horen, ruiken. Je voelt én ziet wat het woordje twee betekent doordat je twee vingers voelt of twee duplo-popjes. Het zien van twee vingers op een beeldscherm is een abstracte ervaring, die zij op deze leeftijd niet kunnen opslaan. Alle concrete ervaringen van het kind (ook de innerlijke zoals stress en geluksgevoelens) zorgen voor het ontstaan van verbindingen tussen de neuronen. Een nieuwe ervaring levert nieuwe verbindingen op en bouwt zo verder op het bestaande. Omdat kinderen vanuit hun aard nieuwsgierig zijn, onderzoeken ze de wereld om zich heen en doen zo de voor hun breinontwikkeling noodzakelijke concrete ervaringen op. Wij noemen dat spelend leren.

Het brein is efficiënt: neuronen die niet worden gebruikt, worden weggesnoeid. Alle belangrijke cognitieve hersensfuncties hebben een periode waarbinnen de basis gelegd moet worden; daarna is de aanleg niet meer mogelijk. Een extreem voorbeeld: een kind waarmee niet wordt gepraat, ontwikkelt geen taal en kan dat vanaf een bepaalde leeftijd ook niet meer leren. Hier ligt een grote verantwoordelijkheid voor de opvoeders: kinderen hebben een concrete wereld nodig waarin ze alle prikkels kunnen ervaren die hun brein en lichaam stimuleren om zich te ontwikkelen. De opvoeders zullen hiervoor moeten zorgen. Hiermee is duidelijk dat digitale technologieën en de inzet van digitale middelen vanuit het jonge-kindperspectief geen meerwaarde hebben: niet voor hun ontdekkingsdrang, niet voor het opdoen van een breed scala aan echte d.w.z. concrete ervaringen en niet voor de tijd die zij als kind in ontdekkend leren steken.

Het is interessant om te onderzoeken welke meerwaarde digitale technologieën voor de opvoeder hebben. Een kind in zijn wipstoeltje voor het scherm betekent dat je snel je werk of huishouden kunt doen. Of even bij kunt komen van een doorwaakte nacht. Ook in de kinderopvang en kleuterklas kan onder het mom van digitale leerervaringen snel een andere klus gedaan worden. Maar dit zijn dus andere belangen en het gaat hierbij niet om het ontwikkelbelang van het betreffende kind.

De sociale omgeving
Een jong kind heeft behoefte aan nabijheid en bescherming: het ontwikkelt zich in relatie tot de ander en het ‘andere’. Kinderen hebben de aanwezigheid nodig van andere kinderen en volwassenen die zorgen voor hun basale behoeftes: aandacht en warmte, authentieke (niet voorgeprogrammeerde) reacties, spel en talige communicatie. De interacties die nodig zijn om een kind te leren praten bijvoorbeeld, zijn zo’n subtiel samenspel van mondbeweging, geluid, lichaamstaal en reactievermogen, dat dit bijna niet na te bootsen is door interactieve programma’s of een robot. En dat moeten we ook niet willen: uit het voorgaande valt niet te concluderen dat dit meerwaarde voor de jonge kindontwikkeling heeft én het gaat bovendien ten koste van de tijd waarin kinderen door te spelen en door interactie concrete ervaringen opdoen. Zijn er andere motieven die een rol spelen, zoals de vele taken, verplichtingen en behoeften van de opvoeder/pedagogisch medewerker/onderwijzer? Of hebben de opvoeders zich wijs laten maken dat het goed is om jonge kinderen digitaal te verrijken? In de VS en China is dit al een hele industrie. Time to think!

Kansenongelijkheid
Digitale technologieën dragen enerzijds bij aan kansengelijkheid (grote hoeveelheden informatie en online onderwijs zijn bijvoorbeeld in potentie ook beschikbaar voor kinderen in ontwikkelingslanden), maar aan de andere kant is inmiddels duidelijk dat het ook ten koste gaat van gelijkheid:

-        Kinderen die in een veilige omgeving opgroeien en veel concrete en stimulerende speelmogelijkheden hebben, hebben betere ontwikkelingskansen dan kinderen waarbij dat ontbreekt. De inzet van tv of computerspelletjes zijn geen goede compensatie, zoals eerder aan bod kwam.

-        Volgens Spitzer (2018) ondermijnen computerspelletjes door de manier waarop ze zijn vormgegeven, de ontwikkeling van de breinfunctie die zorgt voor zelfbeheersing (het uitstellen van een directe behoeftebevrediging). Uit eerder onderzoek is gebleken dat juist deze hogere breinfunctie een indicator is van school- en maatschappelijk succes.  Van de omgeving vraagt dit alertheid en begeleiding.

-        Zoals Peter-Paul Verbeek in onderstaande staande video stelt: het gaat niet alleen om de toegang tot de digitale middelen, maar het is juist de manier waarop je ermee omgaat die het verschil maakt.

Technologisch burgerschap in de opvoeding
Vanaf de leeftijd dat kinderen abstracter kunnen gaan denken (de grens wordt vaak bij zes jaar gelegd) wordt digitale geletterdheid wél belangrijk. Onder digitale geletterdheid verstaan we mediawijsheid, informatievaardigheden, ICT- basisvaardigheden en computational thinking ofwel het oplossen van complexe problemen met behulp van digitale technologie. Willen kinderen later volledig mee kunnen doen aan de samenleving en de digitale ontwikkelingen bij kunnen houden, dan is beheersing van de techniek en de relevante toepassingen belangrijk, evenals inzicht in de invloed die het op hun leven en de samenleving heeft (technologisch burgerschap).

Yuval Harari stelt de vraag wat kinderen dan precies moeten leren in een digitale en technologische wereld (21 lessen voor de 21-ste eeuw, 2018). De Israëlische filosoof sluit aan bij de overtuiging van veel pedagogen dat we ons als opvoeders, onderwijs en pedagogische professionals moeten richten op kritisch denken, communicatie, samenwerken en creativiteit, maar bovenal op het aanpassingsvermogen in veranderende omstandigheden (de voortdurende bereidheid om nieuwe dingen te leren en weerbaar te zijn en blijven in veranderende omstandigheden). Daarvoor is het nodig kinderen en jongeren te begeleiden in het leren kennen van zichzelf, zodat ze greep en controle blijven houden over het eigen bestaan en de toekomst van de wereld.

Wat vraagt dit van ons?
Dit vraagt van ons om actief de impact van technologie op kinderen, in relatie tot wat wij ons ten doel stellen met hun opvoeding en onderwijs, te analyseren. Wat is juist? En welke consequenties verbinden we aan onze bevindingen?
Misschien moeten we de laissez-faire houding loslaten. Technologie is een industrie met eigen belangen, ook de digitale technologie. Laten we in ieder geval erkennen dat we als pedagogen, psychologen, opvoeders en ouders gemiddeld genomen weinig weten van ontwikkelings- en gedragsbeïnvloedende technologieën - positieve noch negatieve zin. Eigenlijk zijn velen van ons ‘digitaal ongeletterd’. Daar hoeven we ons niet voor schamen, maar wet moeten het wel onderzoeken en kritisch zijn als deze technologieën worden ingezet in de media, op het kinderdagverblijf en op school. Vraag aan een willekeurige leerkracht met gepersonaliseerd onderwijs hoeveel schermtijd verantwoord is. Velen weten het antwoord niet. Een schoolleider merkte onlangs tijdens een college van mij op: ‘Als dat bekend is, zal ik behoorlijke concurrentie krijgen met ouders over schermtijd’.

Wat betekent dit voor de pedagogiek?
De pedagogiek is een wetenschap die praktijk en theorie met elkaar probeert te verbinden. Het is een waarde-gedreven wetenschap die zich niet alleen bezighoudt met de effectiviteit van het pedagogisch handelen, maar ook met de doelen van het pedagogisch handelen.
Van oudsher richt de pedagogiek zich op vragen en verkenningen in het ethische en morele domein van opvoeding, onderwijs en ontwikkeling van kinderen en jongeren, die uiteindelijk de vernieuwers van de wereld zijn. Vanuit deze morele en ethische opdracht kan en moet de pedagogiek mede betekenis geven aan het hogere doel van technologisch burgerschap. Er ligt een verantwoordelijkheid om zich te richten op de vraag welke invloed digitale technologieën hebben op opvoedings- en ontwikkelingsprocessen van kinderen en in hoeverre dit juiste ‘digitale handelingen en uitkomsten’ zijn gezien de democratische, sociale en morele opvoedingsdoelen.