Oude en nieuwe ongelijkheid

Binnen de sectoren waarin wij werkzaam zijn, hebben we het steevast over het ‘stimuleren van de ontwikkeling en de talenten van kinderen’. Dat klink sympathiek en betrokken, maar wat bedoelen we daar nou eigenlijk mee en wat zijn de effecten van het achterliggende meritocratische ideaal dat sinds de jaren vijftig ons zelfbeeld en gevoel van rechtvaardigheid beïnvloedt? Hebben we de oude ongelijkheid ingeruild voor een nieuwe?

 Door Ruth de Waal en Petra Jansen

Een gezin. Vader, moeder, drie kinderen. De oudste twee kinderen volgen een opleiding aan het hbo en de universiteit. Vader: “Onze jongste zoon heeft gekozen voor opleiding tot kok, dat is blijkbaar zijn passie. Ik denk dat hij ook een hbo-opleiding zou kunnen volgen, maar dat wil hij niet. Hij houdt van werken met zijn handen, zegt ie. Tja, wat doe je eraan?”

 Werken met je handen als diskwalificatie
Je vraagt je af of de vader achter de keuze van zijn jongste zoon staat. Of hij het waardeert dat zoonlief een opleiding op mbo-niveau volgt. Het lijkt alsof werken met je handen een diskwalificatie is. Net niet goed genoeg om trots op te zijn of te waarderen. Sinds wanneer zien veel jongeren en hun ouders de praktische beroepen als beroepen waarvoor je niet echt kiest maar als iets dat je doet als hbo of universitair onderwijs niet mogelijk is? Als een soort restkeuze, datgene wat nog overblijft. En geldt dit voor alle ouders, van laag- tot hoogopgeleid, van Nederlanders en Nederlanders-met-een-migratieachtergrond?

Het meritocratisch ideaal
In de periode 1960-1990 zijn de bloeiende economie en aandacht voor goede arbeidsvoorwaarden, investeringen in de verzorgingsstaat en het onderwijs, een belangrijke motor van de sociale emancipatie geweest. Hierbij redeneerde men vanuit een meritocratisch ideaal: niet je afkomst telt, maar je verdienste; met goed onderwijs zouden ieders persoonlijke kwaliteiten naar voren komen en factoren als afkomst overvleugelen. Dankzij het beurzenstelsel konden ook de slimme kinderen van laagopgeleide ouders havo en vwo volgen en doorstromen naar het hoger en universitair onderwijs. Inmiddels is ongeveer 30% van de bevolking hoogopgeleid.

De nieuwe elite van hoogopgeleiden
Michael Sandel (Amerikaans politiek filosoof) analyseert in zijn boek De tirannie van Verdienste hoe dit ideaal uiteindelijk heeft uitgepakt in de VS. Kees Vuyk, filosoof, psycholoog en oud-hoofddocent Universiteit Utrecht, doet dit voor de Nederlandse situatie (Oude en Nieuwe ongelijkheid. Over het failliet van het verheffingsideaal). Zij constateren allebei dat er in aanloop naar de eeuwwisseling verandering optrad. De economische groei stokte en tegelijkertijd begon het neoliberale gedachtegoed (met kernbegrippen als ‘individualisering’, ‘eigenbelang’ en ‘prestatiemaatschappij’) de sociale solidariteit meer en meer te verdringen. In plaats van nieuwe mensen op te nemen en kansen te geven, begon de samenleving mensen uit te stoten en een waardige plek in de samenleving te onthouden: we zagen de opkomst van tijdelijke in plaats van vaste contracten, minder goed betaald en met minder mogelijkheden om er een zeker bestaan mee op te bouwen. Dit trof vooral de mensen zonder de mogelijkheid om zich door middel van scholing op te werken. In plaats van nieuwe mensen op te nemen en kansen te geven, begon de samenleving mensen uit te stoten. Met de groep hogeropgeleiden, bestaande uit de inmiddels volwassen kinderen van de van oudsher hoogopgeleiden én de slimme kinderen van de laagopgeleiden, gaat het goed.

Salarissen regeren
Als maatschappelijke succes wordt ervaren als puur een eigen verdienste en niet ook als een kwestie van mazzel (goed leervermogen, hoogopgeleide en ondersteunende familie) en gunstige sociale omstandigheden, dan ontstaat er een nieuwe maatschappelijke ongelijkheid. “De verheffingspolitiek die de sociaaldemocraten en christendemocraten gedurende de hele twintigste eeuw hebben nagestreefd is zo goed als failliet. Zij heeft de democratie veranderd in een meritocratie, het politieke stelsel waarin de macht ligt bij hen die de meeste verdienste hebben (…) Aanvankelijk bevorderde dat systeem dat het verborgen talent boven kwam drijven. (…) Inmiddels is het echter zo dat het woord verdienste dat in de meritocratie centraal staat, ook heel plat gelezen kan worden. Dan zijn het de mensen met de grote salarissen die regeren”, aldus Kees Vuyk in Oude en nieuwe ongelijkheid.

Problematische ontwikkelingen
Volgens Michael Sandel veroorzaakt het meritocratische ideaal in onze huidige, neoliberale samenleving, 2 grote problemen. Ten eerste maakt de meritocratie niet waar wat ze beoogt, namelijk gelijke kansen zonder onderscheid naar afkomst, geld, geslacht, ras. Het meritocratisch denken gaat voorbij aan de sociale en economische ongelijkheid die bestaat in onze samenleving. Dit is simpel te constateren: Wie zelf hoog opgeleid is kan zijn kinderen helpen met huiswerk en de verstandige keuzes mbt vervolgonderwijs maken. Met geld kan alles extra ingekocht worden (bijles, studiebegeleiding etc) om alsnog de felbegeerde HBO-of universitaire opleiding voor de kinderen te realiseren. Het gaat ook voorbij aan de psychologische realiteit waarin jonge mensen met een laag opleidingsniveau meekrijgen dat ze ‘minder’ zijn wat niet bevorderlijk is voor hun gevoel van eigenwaarde. Daar staat tegenover dat jongeren die een hoge opleiding volgen zichzelf(en elkaar) zo opjutten dat ze overspannen raken. Hun motivatie is dat ze maatschappelijke succesvol moeten zijn, d.w.z. beter de anderen, zodat zij zicht houden op een goede baan, mooi huis, fijne school voor hun toekomstige kinderen enz..

Een tweede probleem met het meritocratische ideaal is dat het voorbij gaat aan de verschillen in leervermogen. Kees Vuyk heeft dit verschil in leervermogen in zijn boek Oude en nieuwe ongelijkheid durven aan te kaarten. Nature en nurture spelen beiden een rol als het gaat om leervermogen. Hoeveel invloed uitgaat van je genen en hoeveel van je omgeving is nog altijd een discussie, maar dat er een genetisch aspect aanwezig is wordt niet betwist.  Niet iedereen kan door hard te leren havo of vwo halen.  En dat zou qua betekenisvolheid van hun werk niets uit moeten maken. “Waar diploma’s zijn gaan bepalen wat je maatschappelijke positie is, daar is leervermogen de onderscheidende factor geworden.“

'De elite ziet te weinig dat succes óók komt door toeval, geluk en aanleg.'

Michael Sander, Volkskrant 18/9/2020

De nieuwe ongelijkheid
De kloof die tussen de hoog- en laagopgeleiden is ontstaan en de geringe sociale mobiliteit, verdiept zich alleen maar doordat hoger en lageropgeleidien zich in verschillende werelden bewegen (zie Nieuwsbrief 1. Ongelijkheid voor, tijdens en na corona (19/6/2020) en binnen hun sociale groep trouwen, kinderen krijgen (waarbij twee hoogopgeleiden een grote erfelijke kans hebben op kinderen met een goed leervermogen), hun kinderen met elkaar opgroeien in de buurt, op het kinderdagverblijf op school en de sportclub. Sandel laat zien dat de hoogopgeleiden, die hun maatschappelijke status toeschrijven aan hun eigen verdiensten, neerkijken op de lager opgeleiden. Niet hardop, maar het gebeurt wel, zoals in het voorbeeld waarmee we dit artikel begonnen. Dit maakt de kloof nog dieper en moeilijker te overbruggen.

Ook sociaal geografisch zijn er veranderingen te zien. Vanwege hun HBO of universitaire opleiding zijn veel jongeren naar de steden getrokken en zijn daar vervolgens blijven wonen vanwege  de werkgelegenheid, het culturele aanbod  en de bubbel van de andere hoogopgeleiden. In feite is hierdoor sprake van een braindrain van het platteland naar de steden en haar randgemeenten ontstaan.

Met hun 30% bezetten de hoogopgeleiden bovendien de meerderheid van de invloedrijke maatschappelijke posities. In de Tweede Kamer is het aantal Kamerleden met een bachelor of master zelfs veruit in de meerderheid.

De rol van professionele opvoeders
Wat betekent dit voor ons als professionele opvoeders? Wij zullen ons er bewustzijn van moeten zijn dat we ontzettend gefocust zijn op het IQ van kinderen én het idee dat hoger onderwijs het beste is voor elk kind - ook al is dat niet voor iedereen haalbaar. We gaan voorbij aan de vele andere vormen van intelligentie, zoals sociale, emotionele en/of creatieve intelligentie. In Nederland lijken we het afgelopen decennium het begrip intelligentie vervangen te hebben door talentontwikkeling. Talentontwikkeling is inmiddels opgenomen in de SLO-doelen: talent als het vermogen om iets heel goed te kunnen. Waarom alleen die nadruk op ‘iets heel goed kunnen’? Waar laten wij het belang van ‘aansluiten bij de interesses van het kind’, ‘betekenisvol bezig zijn’? Wakkert talentontwikkeling de competitie om tot de winnaars te behoren niet alleen maar in negatieve zin aan? Kenmerk van een competitie is dat er altijd maar enkele winnaars zijn te midden van heel veel afvallers. “Het vraagt nogal wat van een samenleving, die zo om winnen draait, te moeten accepteren dat je geen winnaar bent, maar een loser zoals we tegenwoordig zeggen”, aldus Vuyk. En bovendien een loser die het aan zichzelf te danken heeft, want de kansen zijn toch voor iedereen gelijk?

Vakmensen met expertise
Het meritocratische denken lijkt ons vooral één richting op te wijzen: het hebben van een goede opleiding is gelijk geworden aan het hebben van een hoge opleiding. Daarmee lijkt het volgen van een (v)mbo-opleiding te worden bestempeld tot een ‘mindere’ opleiding. En triest genoeg ervaren velen met een vmbo/mbo-opleiding zichzelf ook als zodanig (‘Ik kan niet zo goed leren, dus heb ik voor een praktisch beroep gekozen’). In de zorg, de kinderopvang, de horeca of de bouw werken mensen met passie en grote betrokkenheid bij hun werk. Het zijn vakmensen met expertise, met bijzondere vaardigheden en een persoonlijkheid die aansluit bij de aard en inhoud van hun werk. Toch lijkt het kiezen voor een praktisch beroep een wenselijke noch een trotse keuze.

De waardigheid van praktische beroepen
In een interview met de New York Times spreekt Sandel zich uit: ‘Disdain for the less educated is the last acceptable prejudice’. Minachting. Geen licht begrip om te hanteren Sandel pleit voor een herwaardering van de waardigheid van de praktische beroepen, dus niet alleen van het beroep maar ook van de waardigheid ervan. Ook Vuyk pleit voor die herwaardering. Voor respect en een betere beloning. Voor het investeren in beroepsopleidingen en praktische beroepen. Omdat het recht doet aan de verschillen die er zijn tussen mensen. Omdat 60% van de beroepsbevolking bestaat uit vmbo'ers en mbo'ers. Omdat een herwaardering rechtvaardig is.

Conclusie
De meritocratie staat die rechtvaardigheid in de weg. Erger nog: staat een samenleving van verbinding, zingeving, betekenisvol zijn in de weg. Omdat het een klimaat schetst van winnaars en losers. Van concurrentie, competitie en statusstrijd. Van ik in plaats van wij. De meritocratie draagt bij aan de gescheiden werelden van burgers met een hoge of lage opleiding. Werelden waarin we elkaar niet meer ontmoeten, spreken of gelijkwaardig zijn. We leven allemaal in onze eigen bubbel en ontmoeten vooral ‘ons soort mensen’. We bestendigen het idee dat de winnaars alles aan zichzelf te danken hebben en dat de mensen die het minder hebben, dat aan hun eigen (gebrek aan) inzet te danken hebben. In de meritocratische gedachte is geen plaats voor toeval, geluk, een goede gezondheid, emotionele veiligheid en steun - factoren die meespelen en meewegen in het leven. Volgens Verhaeghe (Houd afstand raak me aan, 2020) “is een samenleving die haar leden voorhoudt dat iedereen hogere targets moet bereiken, steeds meer moet bezitten en meer moet presteren, een immorele samenleving die mensen ongelukkig maakt”.

Food for thought
Het zijn grote woorden en oordelen over onze samenleving: immoreel, onrechtvaardig, minachting. Het zijn niet de minsten van de denkers en schrijvers die deze tijd beschouwen en die deze oordelen uit durven spreken en op durven schrijven.

 

Bronnen:
De tirannie van verdienste. Sandel, M.

Oude en Nieuwe ongelijkheid. Over het failliet van het verheffingsideaal. 2018. Vuyk, Kees.

Houd afstand, raak me aan. 2020. Verhaeghe, Paul